Georges Pichard werd geboren op 7 januari 1920 in het Beaujon-ziekenhuis, in het 8e arrondissement van Parijs. Op 15 maart 1946 trouwt hij met Jacqueline Hulot. Hij stierf op 6 juni 2003 in het 16e arrondissement van Parijs. Zijn vrouw stierf zes jaar later.
Na cursussen te hebben gevolgd aan de School voor Toegepaste Kunsten, begint Georges Pichard in de reclame voor het bureau Drager. Hij gaf les in strips en grafische vormgeving aan de Duperré ’École des arts appliqués’, waar hij studenten had als Marcel Gotlib en Annie Goetzinger.
Als cartoonist werkte hij van 1947 tot 1971 voor Le Rire en Le Fou-Rire. Zijn eerste strips verschenen in La Semaine de Suzette in 1956.
Eind 1964 begon hij echt met strips voor het weekblad Chouchou, waar hoofdredacteur Jean-Claude Forest hem voorstelde aan Jacques Lob, die zijn belangrijkste scenarioschrijver werd. Lob en Pichard creëren samen Ténébrax in de eerste negen nummers, en een compleet verhaal in het veertiende en laatste nummer. Daarna volgde Submerman (1967), gepubliceerd in Pilote en later Bornéo Jo (scenario Danie Dubos, 1983) voor hetzelfde blad.
Pichard tekende graag genereus gevormde dames. Hij creëerde Blanche Épiphanie (1967) voor V-Magazine en France-Soir, weer samen met Jacques Lob. Vervolgens maakte hij Paulette (1970), op scripts van Georges Wolinski. Het is deze serie, die jarenlang in pagina's van Charlie Mensuel verscheen, die hem echt bekend maakte in Frankrijk.
Voor Charlie Mensuel maakte hij ook nog; Edouard - La réserve (1978) en Ceux-là (1980) op scénario van Jean-Pierre Andrevon, en Les Manufacturées (1980), met een scénario van Claude Faraldo.
In Jeune Afrique, 1971, verscheen het verhaal van een vrouwelijke James Bond; Ah! Ça ira Sahara, op scenario van Françoise Prévost.
In 1974 en 1975 verscheen in Phénix, de bewerking door Jacques Lob, van Ulysse (1974), naar Homerus.
Eind jaren ’70, begin ’80 verschenen er steeds meer strips voor volwassenen en werd dit genre populairder.
Pichard ging ook steeds gedurfder werken. Zo verschenen na Lolly-Strip (1972), Caroline Choléra (1977); Marie-Gabrielle de Saint-Eutrope (1977), waarvan de afbeeldingen nog steeds één van de meest explicite zijn ooit door de auteur gemaakt. Het werk is sterk beïnvloed door de Markies de Sade voor de thematiek.
Zijn meest erotische, zelfs pornografische werken, zijn; La Comtesse rouge, Erzsebet Bathory (1985), naar Sacher Masoch, La fleur de lotus (1987) van Jin Ping Mei, Marlène et Jupiter (1988), La Voie du repentance (1992), Madoline (1995), L'Enquêteuse (2008), MCPM (Maison de Correction Princesse Mélanie) 2012, La Perfection Chrétienne, 2013 (voorwoord van Dominique Radrizzani). In sommige landen zijn deze albums nog steeds verboden.
Pichard bewerkte ook talloze klassieke erotische verhalen zoals; Trois filles de leur mère (1979) van Pierre Louÿs, Carmen (1981) van Prosper Mérimée, Les sorcières de Thessalie (1985), naar de Métamorphoses van Lucius Apuleius, de Kamasutra (1991) van Vâtsyâyana, Germinal (1992) van Emile Zola, La Religieuse (1995) van Denis Diderot of Les Exploits d'un jeune Don Juan (2010) van Guillaume Apollinaire.