William Van Cutsem is een Vlaamse Brusselaar. Als jonge knaap wilde hij altijd al striptekenaar worden. Hij kwam ook al op zeer jonge leeftijd met strips in contact. William, opgevoed door zijn grootouders aan vaderszijde omdat zijn moeder die zwaar ziek was en zijn vader werkend als arbeider-specialist weinig tijd voor hem hadden, kreeg elke zondag na de misviering het weekblad Bravo van zijn grootvader.
Om zijn droom te verwezenlijken stapte hij op z’n negentiende op een mooie dag, met amper 3 woorden kennis van de Franse taal, naar de Académie Royale des Beaux-Arts in Brussel.
Ten tijde dat hij hier school liep als twintigjarige knaap kwam zijn droom al een beetje uit toen hij eens mocht proeven van het strips maken. Hij werd van hieruit, hij volgde toen de richting ‘schone kunsten’, tijdens de zomervakantie gestuurd naar een van Disney afhankelijke tekenstudio. In het kader van praktijkervaring opdoen, of stage lopen zoals dat vandaag de dag heet. Hij moest er werk voor Prins Valiant van kleur voorzien. Onbetaald, zoals het de gewoonte was in die tijd!
Een maand heeft hij het vol gehouden, en is er dan gaan lopen…
Toen hij in 1956 de deur van de academie achter zich dicht trok, met de eerste prijs voor tekenen onder de arm, lukte het tekenen van strips voor een stripuitgeverij niet meteen. Waardoor hij een beetje genoodzaakt was om zijn tekencarrière te starten al werkend voor een reclamebureau. Hier bleef hij zes jaren mooie en vooral gedetailleerde plaatjes afleveren.
Tussendoor heeft hij als bibliothecaris ook zijn legerdienst volbracht op een Belgische luchtmachtbasis waar hij de briefing rooms van de piloten decoreerde.
Het is ook in de reclamewereld dat Vance zijn pseudo ‘verzint’. Als je de eerste letter van het tweede deel van zijn achternaam, de C dus, achter het eerste deel zet/uitspreekt krijg je Van Cee!
Daarom ook dat hij steeds signeert met een grote V en een grote C in zijn handtekening. Maar iedereen zegt steevast Vance (uitspreken op z'n Amerikaans) of Vance (op z'n Frans uitspreken) en lang niet meer Van Cee.
Het is weinig geweten dat William eigenlijk zijn allereerste pasjes in de echte stripwereld zette in de Studio Attanasio, nog vóór hij bij Kuifje begon! Hier werkte hij, in 1961, mee aan twee albums uit de Bob Morane-serie (voornamelijk als inkter en inkleurder): 'La Terreur Verte' (later vertaald als 'Bob Morane en de groene terreur') en 'Le Collier de Çiva' ('Het halssnoer van Shiva').
Toen Dino Attanasio enkele jaren later een geschil had met Henri Vernes en ‘Bob Morane’ niet meer tekende, bleef hij toch voort werken voor het Belgische vrouwenblad Femmes d’Aujourd’hui (Het Rijk der Vrouw), weliswaar anoniem. Hij werkte er aan het 60-pagina’s tellende verhaal van 'Nick Perrin' “Huit chevaux en balade”. Dit met de hulp van Vance, eveneens anoniem uiteraard! Het is een thriller, geschreven door André Walk (pseudo van André Fernez), waarin een jonge man wordt achtervolgd door een bende misdadigers na het kopen van een gebruikte auto waar goudstaven in verborgen zitten. Dit verhaal verscheen in Het Rijk der Vrouw van april tot oktober 1964, maar werd pas in 2011 in albumvorm uitgebracht (enkel in het Frans).
In ’62 kon hij dan eindelijk bij Kuifje aan de slag na kennismaking het jaar voordien met André Fernez (toenmalig redactiechef). Deze laatste was zeer gecharmeerd door de stijl van de jonge virtuoos.. In het begin als tekenaar van losse illustraties en historische kortverhalen van telkens vier platen. Meestal op scenario van Yves Duval, Jacques Acar, Pierre Step of Michel Vasseur (pseudo van A.P. Duchâteau).
Hij heeft er in het totaal 58 gemaakt, naast 5 voor een minder bekend Frans weekblad.
Al een jaar later tekende hij op scenario van Yves Duval het eerste lange verhaal, 'De eerste reis van Luitenant Howard Flynn'. Dit verhaal verscheen in voorpublicatie in ’64 in Kuifje, en in ’66 in albumvorm onder de noemer ‘Favorieten-reeks Verhalen uit het jeugdblad Kuifje’.
Van deze serie tekende hij nog twee andere verhalen, waarvan in ’68 het tweede verhaal in albumvorm verscheen (De aanval) en in ’69 het derde en laatste album (De Tijgerklauw).
Nadien startte Vance in Kuifje met de westernserie Ringo (vanaf ’65) en daarna met Bruno Brazil (vanaf ’67).
Het scenario voor het eerste verhaal van Ringo schreef hij nog zelf, het volgende werd door Jacques Acar aangeleverd. In ’78 volgde nog een derde verhaal van A.P. Duchâteau ter gelegenheid van het heruitbrengen van de serie Ringo in albumvorm.
Met deze serie werd er gestopt wegens te grote concurrentie van andere westerntoppers, de van Charlier en Giraud bekende Blueberry-reeksen en Jerry Spring van Jijé.
De scenario’s van Bruno Brazil kwamen van veelschrijver Greg (oftewel Michel Regnier, beter bekend onder het pseudo Louis Albert). De tien albums van deze politieserie werden vanaf ’95 opnieuw uitgegeven met een andere cover, met een extra elfde album over het einde van deze serie.
Dat William Vance een grote honger had naar het tekenen van avonturen-strips bewijst hij door in ’68 ook nog eens Bob Morane (op scenario van Henri Vernes) van Gerald Forton over te nemen. De decors worden vanaf dan en voor alle Bob Morane-verhalen die hij tekent, verzorgd door zijn schoonbroer Felicimo Corai (die de serie vanaf ’79 volledig voor zijn rekening neemt). Felicimo is beter bekend onder het pseudoniem Felicísimo Coria, of kort Coria.
Deze door Vance getekende verhalen (hij tekent er in het totaal 18) verschijnen niet in voorpublicatie in een stripweekblad, maar in het (vrouwen)magazine Het Rijk der Vrouw en sommige in het Franse stripblad Pilote. Later verhuist de serie dan toch naar Kuifje.
Alles start voor hem met 'De atoomsmokkelaars' welk verschijnt in Het Rijk der Vrouw in '68. Een verhaal dat niet in albumvorm wordt uitgebracht, tot in ’74 in het Frans en eerst in ’80 voor de Nederlandse vertaling!
Het is wachten tot ’74, met ‘Operatie Zwarte ruiter’ (in ’70 reeds in de Franse taal), vooraleer het eerste verhaal in albumvorm verschijnt.
William Vance heeft nooit aan het hoofd gestaan van een tekenstudio à la Studio Vandersteen of Studio Hergé, maar toch had hij naast Coria ook Marcel Jaradin (bekent van de latere reeksen 'Charly' en 'Alexis') als assistent in dienst in 1972. Deze laatste hielp hem bij drie albums, eentje van 'Bruno Brazil' ('Dodendans in Sacramento') en twee van 'Bob Morane' ('Het oog van de samoerai' en 'Noodlanding te Serado').
Dit tot grote tevredenheid van Jaradin zodat hij zijn tekentechniek behoorlijk kon bijschaven met een toch wel bijzondere hoogstaande werkwijze.
In ’73 start hij met Roderik (twee jaar later verschenen in album), hetwelk hij na amper twee verhalen vervangt door de hem nauwer aan het hart liggende serie Ramiro (vanaf ’79 in albumvorm). Beide verhalenreeksen verschijnen eveneens in Het Rijk der Vrouw in voorpublicatie.
Van Ramiro, een historische strip die zich afspeelt in het middeleeuwse Spanje waar Vance zelf resideert sinds ’79 (eerst in Valladolid en nu in Santander ), verschijnen er in het Nederlands 8 verhalen in albumvorm. Het laatste negende verhaal wordt nooit vertaald, ook niet voor de ‘Alles van Vance’-serie die abrupt stopt net voor dit verhaal er zou worden in opgenomen.
Vance keert terug naar de zee in ’76 met de historische verhalen van Bruce J. Hawker, luitenant bij de Royal Navy.
Dit is volgens hemzelf de enige hem zeer nauw aan het hart liggende serie die hij nog steeds wil verder zetten. Het is nog steeds wachten op de (voor)publicatie van ‘Signaal 314’, maar gezien zijn gezondheidstoestand is het maar de vraag of dit er ooit nog zal komen.
Zijn laatste bijdrage aan het stripkatern van Het Rijk der Vrouw wordt door hem zelf aangeleverd. Hij tekent het niet alleen maar schrijft ook het scenario van zijn eenmalig ruimte-epos. Het worden twee kortverhalen genaamd ‘De ruimtepiraat’ en ‘Mysterie boven de woestijn’. Meer dan 10 jaar later worden deze verhalen gebundeld in album uitgebracht onder de titel XHG-C3.
Bijzonder aan deze verhalen is dat hij deze platen niet tekent met potlood of inkt, maar direct in kleur maakt (directe inkleuring genaamd). Hij schildert zijn plaatjes als het ware.
Zijn wellicht sterkste reeks en waardoor hij echt doorbreekt bij het grote publiek start in ’83. Naar een scenario van Jean Van Hamme zet hij XIII op papier. Een spannend spionageverhaal dat zich eerst ‘ergens’ afspeelt, maar op aandringen van Vance zich nu situeert in de Verenigde Staten.
Echter kwam de grote bekendheid er pas ná het derde verhaal. De uitgever in Frankrijk wou het verhaal al afvoeren wegens weinig belangstelling, maar de Belgische tak wierp (gelukkig) op dat de belangstelling toenam na de voorpublicatie in het intussen ter ziele gegaan weekblad Robbedoes.
Het is ook in deze reeks dat Vance’s oog voor detail wordt opgemerkt. De man zijn hang naar waarheidsgetrouwe details komen tot uiting omdat hij bvb. het internet afschuimt om de exacte treinvertrekuren te kennen.
Waarschijnlijk een tic nerveux opgelopen tijdens zijn reclameperiode.
Tussendoor tekende hij ook nog eens twee van de drie Marshal Blueberry-verhalen, op scenario van Jean Giraud (de oorspronkelijke tekenaar van de serie). Een beetje uit onvrede met het scenario van het derde album laat hij dit over aan Michel Rouge.
Vance krijgt hier weliswaar de hulp van niemand minder dan René Follet om de platen tijdig klaar te krijgen.
Vergeten we ook niet te melden dat deze veelvraat ook nog tussen ’74 en ’77 de albumcovers van Luc Orient voor zijn rekening neemt. Voor de helft van deze zes covers krijgt hij dan wel weer hulp van zijn zwager.
En de vele pareltjes van tekeningen die hij maakt voor diverse Ex-Librissen en posters. Eentje had moeten dienen in een wereldwijde reclamecampagne voor een groot parfummerk, maar werd op de valreep helaas niet weerhouden. Nadien werd deze tekening als stofomslag voor de Franstalige strips “gerecycleerd” door een grote Brusselse stripwinkel.
Het zeer gedetailleerde tekenwerk van William Vance is lang ten onrechte onderschat geweest. Volgens sommigen is een mogelijke verklaring hiervoor misschien wel zijn grote productie. Blijkbaar had hij een serie als XIII nodig om te bewijzen dat hij een van de beste realistische tekenaars is. Hij past duidelijk in het rijtje van andere grote realistische tekenaars, zoals daar zijn Jijé, Giraud, Bourgeon en Hermann om er maar enkele te noemen.
In 2005 ontving hij, tijdens het stripfestival in Turnhout, de Vlaamse Cultuurprijs voor de Strip, beter bekend als de Bronzen Adhemar. Vance stopte in 2010 met tekenen als gevolg van de ziekte van Parkinson.
William Vance overleed op 14 mei 2018 in zijn woonplaats Santander (Spanje).