Op een schone lentedag in mei werd in het kleine stadje Tournai (Doornik) een kleine jongen met stevige krullekop luisterend naar de namen André Edmond Ghislain Duchâteau geboren. Hij was het enige kind van zijn strenge vader Gaston (een piloot-ingenieur bij de Belgische Luchtmacht die het tot Generaal-majoor schopte) en zijn moeder Marcelle, een huisvrouw. Samen met zijn klasgenootjes uit de lagere school vormden ze een clubje Ran-Tan-Plan (spreek uit als “Rótópló” (Rataplan als “Ratapló”), een Franstalig onomatopee wat een geroffel weergeeft, en ook wel staat voor een zootje ongeregeld!) genaamd. Ze organiseerden bijeenkomsten, voetbalwedstrijdjes en wisselden ze toen boeken en tijdschriften uit zodat ze allen veel konden lezen.
Iets later schreef hijzelf, al weet hij niet meer juist waarom, de tweede naam ‘-Paul’ achter zijn voornaam! Hij vond de naam André alleen niet klinken, en deed het naar voorbeeld van Stanislas-André Steeman. Een gevierd schrijver uit die tijd.
Al van kindsbeen af toonde André-Paul Duchâteau een sterke voorkeur voor het geschreven woord. Hij las met grote bewondering de lotgevallen van de Japanse detective ‘Ike Térouake’ van Jack Mahan (José Moselli) in een jongerenblad. En het mag dan ook niet verbazen dat zijn schrijverscarrière, met een voorkeur voor het politiegenre, al startte op 15-jarige leeftijd. Een beetje uit onwetendheid, we waren tenslotte in volle oorlogsjaren, werd aangenomen dat de roman ‘Meurtre pour meurtre’ (vertaald als ‘Moord om moord’) uit 1941 zijn eerste publicatie was. Een detectiveroman welk zich afspeelt in de school waar hij les volgde. Echter was iets eerder in datzelfde jaar in de boekjesreeks Mon Copain zijn mini-roman ‘On se perd en conjectures' verschenen.
Als 20-jarige begon hij al veel te schrijven voor kleine uitgeverijen. En het was al werkend voor zulke uitgeverijen dat hij via een collega zijn latere vrouw Odette Paligot leerde kennen. De ontmoeting met Tenas en Rali (pseudo’s voor Louis Santels en Raoul Livain respectievelijk) deden hem in ’47 binnenhalen bij het jongeren stripblad Bravo!. Voor hun schreef hij zijn eerste stripscenario’s over ‘Phill Blue-Eyes’, een westernreeks. En de sciencefictionreeks ‘Capitaine Hardell’, en nog enkele andere. Ook werkte hij samen met dit duo voor Héroïc (Heroic), weliswaar anoniem, waarvoor hij o.a. de strips ‘Les Gangsters du ring’ en ‘Les Frères du nain jaune’ schreef. Verder had hij ook nog met hun samengewerkt voor het Franse Mickey Magazine en Story. En werd hij gevraagd om bij de oprichting van het Nederlandse Pep magazine in ’62 een geschikt titelpersonage te creëren. En dat werden de één paginagags genaamd ‘Pep en Stef’.
Het was ook in de studio van Tenas en Rali dat hij een nog zeer jonge Gilbert Gascard (Tibet) ontmoette. Deze deed er zijn vorming door de platen te gommen, te inkten, in te kleuren en dergelijke. Het was ook voor Tibet dat hij, op vraag van Ons Volkske, in ’51 ‘De avonturen van Koenraad’ schreef.
Het was deze ontmoeting met Tibet dewelke enkele jaren later, na een verblijf van 3 jaar in Belgisch Congo, Duchâteau definitief lanceerde Duchâteau in de wereld van het beeldverhaal, en alzo werd hij de scenarioschrijver voor talrijke tekenaars uit de Kuifjestal. Het resultaat van die ontmoeting nam in 1955 vorm aan in de figuur van Rik Ringers. Bij de eerste verhalen werd Duchâteau nog niet vermeld, zoals gangbaar was in die tijd. Zijn naam, althans zijn pseudoniem Michel Vasseur, verscheen voor het eerst in ’54 in Kuifje bij het door Raymond Reding geillustreerd tekstverhaal getiteld "La dictée révélatrice".
Intussen werkte Duchâteau nog met Jean Graton aan het kortverhaal ‘Les rivaux de la piste’ (‘Twee wegduivels en een reporter’) in ’54 en voor diens Michel Vaillant in ’62 (‘Les Casse-cou’ oftewel ‘De waaghalzen’ - album in ’64). En werkte hij ook mee aan de serie Chick Bill met Tibet en vanaf 1962 tot ’67, opnieuw onder het pseudoniem Michel Vasseur, werkte hij samen met Jean Mariette (Mittéï) aan o.a. De 3L.
In de jaren 60 had hij zeer veel korte verhaaltjes geschreven voor een divers aan (strip)bladen, getekend door verschillende tekenaars dewelke meestal door de respectieve redactiechefs werden aangeduid. Onder andere met Édouard Aidans, de eerste twee verhalen van Bob Binn (het derde en laatste was van Jacques Acar), enkele kortverhaaltjes en 'Alex Vaiclair’ voor Pilote. Met Claude Henri (Claude-Henri Juillard) ‘Feu à volonté’ (Pilote) en ‘Alerte chez les Pompistes’ (Record), met Idem (Mazel oftewel Luc Maezelle) ‘O.K. 27-43’ (Pilote), met Parras (Antonio Parras) ‘Commisaire Marin’ (Dimanche Illustré) en daarna hernoemt als ‘Commisaire Jeudy’ met Parras en Clavé (Florenci Clavé) voor Pilote. Het merendeel van deze verhalen zijn nooit uitgegeven als albums.
Ook heeft hij in 1959 een keertje met Albert Weinberg samen gewerkt waarvoor hij het kortverhaal ‘La terre aux encheres’ schreef. En in 1962 met Christian Véo (Christian Van Overloop). Samen maakte ze het humoristische kortverhaal ‘L’œuf et moi, Journal de bord de Christophe Colombe’ (‘Het ei en ik, boordjournaal van Christoffel Columbus’) voor Kuifje.
Het jaar 1969 luidde het begin in van wat een lange samenwerking met Christian Denayer bleek te worden (ook wel eens “de twee D’s” genoemd). Helden als Yalek (een serie die vanaf de 80-er jaren verder getekend werd door Jacques Géron), Alain Chevalier (de eerste verhalen werden nog gesigneerd onder hun beider pseudo ‘CAP’, de initialen van hun voornamen), De brokkenmakers (zoals ze zelf zegden hun meest favoriete reeks) en het bijzondere album TNT zagen zo het levenslicht. Maar ook andere verhalen dewelke alleen werden voorgepubliceerd in Robbedoes, 'Patrick Leman' en 'Razzia sur La Fulgura'. Trouwens, de hoofdpersonages uit 'De brokkenmakers' waren geïnspireerd op de televisieserie "The streets of San Fransisco", Al lijkt op Michael Douglas en Brock aard duidelijk naar Karl Malden. Die neus…
In 1971 werkte hij verder aan het door Vanam (Jean Van Hamme) opgestarte Mr Magellan welk op papier werd gezet door Géri (Henri Ghion). In datzelfde jaar werkte hij eveneens samen met Eddy Paape aan Yorik. Een samenwerking die naast enkele kortverhalen maar één album opleverde.
In 1976 werd hij hoofdredacteur van het weekblad Kuifje. Als hij drie jaar later de one-shot Hypérion schreef voor Franz Drappier (Franz) nam hij weer afscheid van deze post en werd opnieuw fulltime roman- en scenarioschrijver.
In de zeventiger jaren schreef hij ook veel one-shots, korte en lange verhalen en dergelijke voor verschillende bladen, kranten en uitgevers. Zo zijn er o.a. 'Justice à Tombstone' en een 'Tiger Joe' verhaal met Jean Pleyers, 'Monfreid et Tilbury' met Cosey, 'Mycroft et Klaxon' met Henri Desclez en Smeesters, 'Richard Bantam' met Henri Desclez / Henri Decoster, 'Opération Centaures' met Franz. En niet te vergeten de tekstjes voor ‘Inspecteur Spirou’ met Denayer!
In 1980 ontwierp hij met de Pool Grzegorz Rosinski de reeks Hans, een science fiction saga. Daar Rosinski ook al met Van Hamme aan ‘Thorgal’ werkte, werd het tekenwerk vanaf het 6de album samen gedaan met de Pool Zbigniew Kasprzak (Kas) die vanaf album 9 al het tekenwerk voor zijn rekening nam. Tevens creëerde hij met Daniel Hulet de serie Farao, een onverschrokken geheim agent.
Voor René Follet schreef hij voor de serie Jan Kordaat in ’81 het kortverhaal ‘Le dossier “X”’ (alleen in Robbedoes), en drie jaar later verscheen het album ‘Le neufrageur aux yeux vides’.
In 1984 volgde een korte samenwerking met Xavier Musquera welk drie albums opleverde (het derde werd nooit vertaald) van Peggy Press. En twee jaar later stak hij vanaf het derde nummer een handje toe in één van William Vance’s successeries Bruce J. Hawker. Gezien de gezondheidstoestand van Vance is het niet zeker of het laatste verhaal, ‘Signaal 314’, nog wordt uitgebracht.
In 1988 kreeg Duchâteau de functie van literair directeur bij uitgeverij Lombard en amper een jaar later werd hij ook nog eens verantwoordelijk voor de Collectie Detective-series bij uitgeverij Lefrancq. Voor deze serie was hij zeer productief, hij bracht de helft van de opgenomen reeksen aan en introduceerde er zo 'Mr. Wens' met Xavier Musquera, 'Arsène Lupin' met Jacques Géron, 'Joseph Rouletabille' samen met Bernard-C. Swysen, de one-shot 'Edgar Wallace' met Peter Li, 3 one-shots met Stibane, 2 met Bruno DiSano en met Yves Urbain (‘Wilt’) en eentje met Didier Desmit en Erwin Drèze en de avonturen van 'Sherlock Holmes' met Guy Clair.
In 1993 bracht hij samen met Raoul Giordan de one-shot Space Gordon uit, onder een nieuwe reeks getiteld Collectie Avonturenstrips. Een reeks waar ook het hoger vermelde 'TNT' onder ressorteert, en een album met Frank Brichau. En in 2002 en 2004 schreef hij twee scenario’s voor René Follet’s (Ref) historisch avontuur Terreur, dewelke verschenen onder de vlag van de albumreeks Getekend van De Lombard.
Vreemd genoeg diende het boek dat hij schreef over Madame Tussaud, 'Les Masques de Cire' genaamd, als uitgangspunt voor dit scenario!
Ook lanceerde hij als literair directeur samen met Bob de Moor het tijdschrift Jet. Het was bedoeld als blad voor jong talent, maar draaide uit op een catastrofe van formaat. En na anderhalf jaar verdween het weer van het toneel. Niettemin had hij, Bob en de nieuwe kracht Yves Sente veel geleerd.
Zonder twijfel was Duchâteau een zeer veelzijdig scenarist met een neus voor avontuur en spanning en had hij vele verhalen bijeen geschreven onder verschillende pseudo’s, te weten D.Aisin, Michel Vasseur (tussen 1962 en 1967) en CAP (samen met C. Denayer - de initialen van hun voornamen) in de stripwereld. Verder werden hem ook nog de volgende pseudo’s toegeschreven: André Jean, André Nô, Michaël Nô en André Voisin. Ook nog Francis Vernon, Michel Dorland, Robert Turner en Jacques Rudel, zijn schuilnamen waaronder hij diverse scripts, novelles en scenario’s schreef voor radio, uitgevers en televisie.
Hij is onmiskenbaar een veelschrijver die in hetzelfde rijtje thuishoort waar ook Jean-Michel Charlier, Jean Van Hamme en Michel Regnier te vinden zijn.
Ook weet A.P. Duchâteau zijn werk uitgebreid te zien met een klein beeldje van zijn meest gevierde stripheld, Rik Ringers. En is er zelfs een kleine weg naar deze stripheld genoemd. De boulevard (!) Ric Hochet kan je in zuid Frankrijk vinden in Roquebrune-sur-Argens, tussen afrit 37 en 38 van de E80/A8 op zo’n 20 Km ten westen van Cannes.
Tot slot nog even dit. In de jaren 50 en 60, en misschien zelfs nog wel wat later ook, waren stripauteurs ongelofelijk creatief, ook in het zoeken naar namen van hoofd- en nevenpersonages. Zo kwam bvb. de naam van detective ‘Rik Ringers’ (in het Frans ‘Ric Hochet’) van het Franse woord voor een schampschot of een afketser, nml. ricochet! Net zoals de onhandige hulpsheriff in ‘Chic Bill’, Kid Ordin, zijn naam ontleend had aan de Franse uitdrukking om de armen, de hongerige te omschrijven: Qui dort dîne (wie slaapt heeft gegeten, of wie slaapt vergeet zijn honger)!