De ouders van Charles-Henri-Jean Dewisme (coiffeuse Valérie Dupuis en slager Alphonse Léon Dewisme) scheidden al toen hij nog vrij jong was. Hierdoor werd hij door zijn grootouders aan moeders zijde opgevoed in Tournai (Doornik), in de wijk Saint-Piat. Er is een gedenkplaat tegen de gevel van hun huis aangebracht. Op zestienjarige leeftijd zette hij een punt achter zijn school en ging hij in de slagerij van zijn vader meehelpen. Al snel kwam hij erachter dat hij beter op de schoolbanken was gebleven en maakte zijn middelbare school alsnog af in Enghien (Edingen - niet ver van Aat). Nadien was hij diep onder de indruk geraakt van Madame Lou, een Chinese schone, en volgde hij haar, onder een vals paspoort, in maart 1937 richting China. Ingescheept in Marseille op de pakketboot ‘Roussel’ ging het met tussenstops in Port Saïd, Djibouti, Colombo (Sri Lanka), Singapore, Saigon en Hongkong naar Kanton. Hier maakte hij met haar een reis van twee maanden door de regio. Twee maand later verliet hij haar om Hongkong en Sjanghai te ontdekken en waar vrienden woonden. Niet veel later verliet hij China aan boord van de Nederlandse vrachtboot ‘Bergen’ en kwam hij weer terug in Marseille aan.
Terug in België trouwde hij in 1938 met Gilberte, dochter van een Antwerpse diamantslijper en tevens zijn eerste werkgever. Echter zijn gedachten bleven bij het avontuur en reeds in 1941 ging het huwelijksbootje ten onder en keerde hij terug naar Doornik. In volle oorlogsjaren ging hij bij het verzet en werkte voor hun inlichtingsdienst. Nadat zijn overste werd opgepakt dook hij onder.
Zijn toen allereerste geschreven roman, “Stragulation” in 1941, werd door Stanislas-André Steegman niet weerhouden om te worden opgenomen in diens Le Jury-politiereeks. Erger nog, het manuscript ging compleet verloren. Zijn tweede roman, ‘La porte ouverte’, verscheen in 1944 bij La Renaissance du Livre. Slechts 700 exemplaren werden ervan verkocht.
Na de oorlog ging het richting Parijs waar hij als journalist werkte voor de dagbladen Nord-Matin en Nord-Sud en voor het Amerikaanse persagentschap Overseas News. Tevens schreef hij ook nog enkele verhalen en series voor verschillende tijdschriften (o.a. Tintin!), en ook boeken en stationsromans onder verschillende pseudoniemen (waaronder Robert Davids, Duchess Holiday en Ray Stevens). Tijdens zijn laatste maanden in Parijs in 1949 schreef hij ‘La Belle Nuit pour un Homme mort’ onder zijn patroniem Charles-Henri Dewisme, uitgegeven bij Triolet, en vestigde zich nadien definitief in Brussel (Sint-Gillis). Hier schreef hij diverse verhalen voor weekbladen als Heroic Albums, Mickey Magazine, Pan en Story ook weer onder diverse pseudo’s. Ook bleef hij nog steeds boeken en stationsromans schrijven onder verschillende pennamen zoals Pat Richmond (‘Le désir rôde’ in 1950), Lew Shannon (‘Pélican Vert’ in 1950), Cal.W. Bogard (o.a. ‘Brandy street’ in 1953) en Jacques Seyr (o.a. ‘L'or des Incas’ en ‘La hache de guerre’ voor de Marabout Junior reeks).
In 1953 ontmoete hij toevallig via een vriend Jean-Jacques Schellens. Deze was, werkend voor de uitgeverij Editions Gérard, op zoek naar avonturenromanschrijvers voor zijn nieuw opgestarte reeks voor de jeugd, Marabout Junior. De naam “Marabout” was simpel gekozen naar de scouts totem van de oprichter, André Gérard. En Schellens besloot Vernes een kans te geven, waarna deze laatste de roman “Conquerants de l'Everest” schreef. Het werd een groot succes en hij werd hierdoor één van de best verkopende auteurs uit de reeks! En er volgden nog enkele andere geschreven onder hetzelfde pseudoniem Henri Vernes (o.a. ‘Des hommes sur un radeau’ in 1955 en ‘Les compagnons de la flibuste’ in 1956).
Dit pseudoniem had totaal niets te zien met die andere schrijver, Jules Verne! “J'avais d'ailleurs décidé d'écrire “Vernès”, avec un accent grave”, zei hij daarover. Maar bij de drukkers van die tijd werden de namen van de schrijvers altijd met hoofdletters geschreven, en die konden niet met accenten voorzien worden op de omslagen. En dus werd Vernès (spreek uit met klemtoon op de tweede ‘e’, en met ‘s’) door de lezers van het eerste uur uitgesproken als Verne!
Vlak erna in hetzelfde jaar schreef hij ook het eerste verhaal van Bob Morane, “La vallée infernale” (‘De helse valei’). En dit was een schot in de roos. Alhoewel geen hoogstaande literatuur droeg deze reeks in haar eentje de hele Marabout Junior-reeks. Er volgenden in het totaal meer dan 220 romans van deze held uit de Tweede Wereldoorlog, die samen met zijn trouwe metgezel, de Schot Bill Balentine, overal ter wereld het onheil bestreed. En toen ging het razendsnel! Door de tijd werden de verhalen vertaald in maar liefst 18 verschillende talen, waaronder het Vietnamees, IJslands, Arabisch en het Thai naast de meest gangbare Europese talen.
Er werden plannen gesmeed om de reeks te verfilmen. Maar naast een kortfilm uit 1960 (van Belgavidéo - slechts éénmaal vertoont in de Brusselse cinémazaal Scala op zondag 8 januari 1961 waarna de originele spoel verloren ging in een brand) en twee 13-delige TV-series (enkel de eerste serie in 1964 op de Zwitserse en Belgische TV en beide in 1965 in Frankrijk) zijn er alleen vele pogingen geweest, tot zelfs een laatste maal door Universal Studios.
En van de romanreeks werd ook een stripreeks opgestart. De verhalen van Bob Morane werden op enkele uitzonderingen na allen overgenomen van de romanreeks. De eerste tekenaar werd werd de in Italië geboren Eduardo Attanasio (beter gekend onder het pseudo Dino Attanasio), die 5 albums voor zijn rekening nam (1959 - 1962). Daarna volgde Gérald Forton. Hij tekende in het totaal 14 verhalen (1962 - 1967), waarvan het laatste niet meer volledig afgewerkt werd daar hij door privé-problemen de wijk nam naar de Verenigde Staten via een kort verblijf in Frankrijk. En daar dit laatste album reeds voorgepubliceerd werd in Het Rijk der Vrouw werd de volgende tekenaar onder lichte dwang gevraagd de laatste platen voor zijn rekening te nemen. En toen was het dus de beurt aan William Vance. Hij tekende niet alleen 18 episoden van deze jonge avonturier (1968 - 1979), hij tilde het niveau van de tekeningen ook naar ongewone hoogtes! Nadat Vance er geen zin meer in had, ook al door de andere projecten die hij begonnen was, stelde hij Vernes en de uitgever voor om de reeks te laten verder zetten door zijn zwager. Daar Coria al verschillende verhalen samen met Vance getekend had kon hij meteen aan de slag. Meer dan 40 verhalen heeft hij getekend (1979 - 2012).
Maar ook hier kwam een einde aan toen de verkoop danig kelderde. De fakkel wordt nu over genomen door het schrijversduo Luc Brunschwig en Aurélien Ducoudray, met als tekenaar Dimitri Armand. Ze moeten garant staan voor de avonturen van de held in de 21ste eeuw, die als een echte bad boy in een eigentijds stadskader wordt gesitueerd.
In 1967 werd de Marabout Junior-collection omgevormd en hernoemt in Pocket Marabout. Vernes bleef nieuwe verhalen en nieuwe personages verzinnen. De reeks bleef het goed doen, en in 1974 waren er al meer dan 15 miljoen romans van verkocht. Eveneens in 1974 startte hij de cyclus “Ananké” op (naast “de l’Hombre Jaune”, “du Temps”, “du Tigre”, “des Crapauds”, …). Volgens kenners de betere Bob Morane-cyclus. Desondanks kon deze nieuwe serie de uitgeversproblemen van de jaren zeventig niet omkeren en kwam er aan het Marabout-verhaal in 1977, met nummer 142 ‘Bob Morane dans le Triangle des Bermudes’, een einde. Maar Vernes bleef doorwerken en nieuwe titels uitbrengen voor de nieuwe uitgever Librairies des Champ-Élysées. En er volgden nog een vijftal andere uitgevers.
Ook verschenen er diverse tekenfilms vanaf 1996, computerspelletjes en LP’s met gesproken avonturen en andere van deze held.
Naast deze Bob Morane romans schreef hij ook nog enkele boeken, waaronder een tiental ‘DON’-boeken onder een nieuwe pennaam Jacques Colombo (van 1983 tot 1986). Maar de hoofdmoot bleven zijn Morane-verhalen.
Maar buiten verhalen schrijven kreeg de meester-verteller ook erkenning voor zijn werk. In 1986 tezamen met de 33ste verjaardag van Bob Morane en de derde tentoonstelling te Mons (Bergen) werd er een behoorlijk actieve club, “Club Bob Morane”, boven het doopvont gehouden. In 1997 werd er over hem een documentaire gemaakt, getiteld “Henri Vernes, un aventurier de l'imaginaire”. En op 4 juni 1999 kreeg hij uit handen van de Franse ambassadeur in België de “médaille d’Officier des Arts et des Lettres” opgespeld. En hier bleef het niet bij, want in Juni 2006 werd hem het lintje van "Citoyen d'Honneur de la Ville de Bruxelles" toegekend. En in hetzelfde jaar werd hij eveneens in oktober “Ereburger van de gemeente Sint-Gillis”, waar hij ook nog steeds woont. Een onderscheiding uitgereikt door de Minister-President van de regio Brussel-Hoofdstad. Dit ter gelegenheid van het 5de stripfestival van het Brussel Hoofdstedelijk Gewest.
En als laatste werd er in 2008 een levensgroot bronzen standbeeld van de legendarische boekenheld in een Brusselse rum-cafe ingehuldigd. En in 2009 is er in Tounai (Doornik) een straatnaam genoemd naar deze avonturier. De ‘Rue Bob Morane’ is te vinden ten noordoosten van het centrum.